Wie wel eens konijnen ziet rondspringen in het duin heeft geluk, want het gaat niet zo goed met ze. En daardoor ook niet met de biodiversiteit van planten en insecten, blijkt uit onderzoek door dr. Harrie van der Hagen. Dat de kleine langoren zo’n grote invloed op het duingebied hebben, heeft hem enorm verbaasd.
Zand is goed
Kale zandige grond – je zou denken dat planten en bloemen daar niet makkelijk groeien. Maar juist op die droge duinbodem gedijen allerlei kruidenplantjes en grasjes, waarvan insecten weer afhankelijk zijn voor voedsel en voortplanting. Dit zogeheten grijze duin is ernstig bedreigd en daarom beschermd in Natura 2000-gebied zoals Meijendel. Zonder stuivend zand is de kans groot dat struiken en bomen de grote verscheidenheid aan plantjes en mossen verdringen.
Om de oprukkende struiken en bomen en de vergrassing tegen te gaan, besloot drinkwaterleverancier en natuurbeheerder Dunea in 1990 om Galloway-koeien en paarden in Meijendel te introduceren. Deze grote grazers eten dominante grassoorten op en vertrappen de bodem. Ze zorgen ervoor dat het zand weer kan verstuiven zodat het duingrasland weer een kans krijgt. Dat was het idee.
Dr. Harrie van der Hagen werkte toen al als landschapsecoloog bij het huidige Dunea. “Het uitgangspunt was om één dier per 15 hectare uit te zetten, en na 5, 10 en 20 jaar kijken wat dat heeft opgeleverd”, vertelt hij. Zijn afdelingshoofd Georgette Leltz, nu directeur NPHD, vroeg hem in 2010 om de effecten van de begrazing wetenschappelijk te onderbouwen. Al bij de eerste resultaten van zijn promotieonderzoek bij Wageningen Universiteit sloeg de verbazing toe.
Nul verschil
Van der Hagen kon gegevens gebruiken die Dunea al vanaf de vijftiger jaren verzamelde. “Het is heel goed dat ze toen al permanente kwadranten hebben uitgezet en met grote regelmaat tijd en geld investeerden om de ontwikkelingen daarin te beschrijven. Zo kon ik begraasde en niet-begraasde stukken met elkaar vergelijken. Voor luchtfoto’s van het gebied kon ik teruggrijpen tot 1975. Dat gebeurt maar heel weinig. Vaak start iemand bij zijn promotie pas met het verzamelen van gegevens.”
Voor zijn eerste deelonderzoek vergeleek hij drie begraasde en drie onbegraasde gebieden met elkaar. “Ik evalueerde het ontstaan van zand, grasland en bos in die gebieden. In 1975 voor de begrazing, 1990 bij de start, en dan na 11 en 21 jaar. Zowel het niet begraasde als het wel begraasde gebied bleken precies hetzelfde te veranderen. Ik dacht: wat grappig, er is nul verschil.” Er was niet meer zand gekomen na de komst van de grote grazers. Het vee was hier dus geen bepalende factor.
Daarna zoomde hij in op de ontwikkeling in vier verschillende typen grasland. Ook hier vond hij geen relatie tussen de introductie van het vee en de veranderingen die plaatsvonden. Wat hij wel zag: een duidelijk verband tussen de ontwikkeling van grasland en de aanwezigheid van konijnen.
Dat bleek ook uit zijn analyse van acht plekken waar sinds 1975 konijnen geweerd zijn om hun invloed op de vegetatie te onderzoeken. Op de plekken zonder konijnen groeiden meer bomen en struiken dan in het gebied eromheen en nam de biodiversiteit af. De introductie van het vee in 1990 voegde hieraan niets toe.
Enorm verbaasd
Dat de grote grazers weinig invloed hadden op de groei van struiken en bomen, was een opzienbarende uitkomst. “Ik ben het onderzoek ingegaan met de gedachte dat het vee betekenis had. Maar de uitslag was anders.” En dat herhaalde zich bij ieder hoofdstuk. “Ik was enorm verbaasd.”
Dus de konijnen hebben het vooral gedaan. Hoe komt dat?
“Konijnen zijn verzot op kiemplanten van bomen en struiken zoals meidoorn en duindoorn. Ze zijn daar fanatiek naar op zoek want die jonge plantjes zijn eiwitrijk en konijnen zijn lekkerbekken. Bij vee is het meer toeval dat ze eens een kiemplantje eten. Bovendien graven konijnen holen. In het zand dat daarbij vrijkomt, vestigen zich kleine kruidplantjes en diverse soorten kleine grassen. Als die holencomplexen instorten, ontstaan er soms grote stuifkuilen. We dachten bovendien dat de koeien en paarden de bodem ook kapot zouden trappen, maar met hun 500 kilo gewicht stampen ze grond juist eerder aan.”
Als er iets duidelijk wordt uit Van der Hagens onderzoek, is het dat we de natuur niet zo makkelijk een bepaalde kant op kunnen duwen. Het is een ingewikkeld samenspel van weersinvloeden, ziektes, veranderend klimaat en menselijk ingrijpen dat een klein onderdeel van het totale ecosysteem kan veranderen.
Niet alleen de konijnen, ook een lagere stikstofneerslag sinds 1990, hogere temperaturen, grote droogte en het stoppen van de aanplant van helmgras hebben positieve invloed op de droge zandbodem en daarmee op de ontwikkeling van de (schrale en biodiverse) duingraslanden. En vast ook het vee, maar dan bijvoorbeeld met een grotere dichtheid gedurende kortere tijd, zoals vroeger de boeren in het zeedorpenlandschap deden.
De belangrijkste conclusie is volgens Van der Hagen dat het konijn het belangrijkste dier in het duingebied is, een sleutelsoort. Hoe is er gereageerd op de resultaten? “Het heeft wel een schok onder de natuurbeheerders teweeggebracht”, zegt hij. “Het kwam zelfs in het RTL Nieuws. Binnenkort verschijnt er een nieuw handboek veebegrazing waarvan ik reviewer ben en waarin onze bevindingen terugkomen. En verschillende beheerders bellen me op voor een lezing.”
Ziekte
Nu we dit weten, zouden we de huppelende haasachtigen geen strobreed in de weg moeten leggen. Maar het gaat niet goed met de konijnen. Er zijn er veel overleden als gevolg van dodelijke virusziektes. In 1954 brak de besmettelijke virusziekte Myxomatose uit, waardoor 95% van alle konijnen stierf.
Wat zo’n ziekte teweeg kan brengen, kon Van der Hagen goed zien aan de meidoorns.
“In 1975 zijn de jaarringen van meidoorns onderzocht. Een heel groot deel van die struiken bleek uit 1955, ’56 en ’57 te stammen. Wat blijkt: de kiemplantjes van de meidoorns werden sinds de Myxomatose-uitbraak in 1954 niet meer gegeten.”
Langzaamaan herstelde de populatie konijnen zich weer, totdat in 1989 een nieuwe virusziekte VHS de ronde deed. Opnieuw kregen de kleine grazers een flinke klap. Hoe gaat het nu met de konijnen in Meijendel? Van der Hagen heeft het idee dat een nieuwe variant VHS-2 in 2014 helaas weer “een klapper heeft gemaakt”.
Inenten
Een van de aanbevelingen uit Van der Hagens onderzoek is meer konijnen in het gebied te introduceren. “Je mag binnen het duingebied geen konijnen verplaatsen, omdat ze hun functie op de plek waar je ze weghaalt dan niet meer kunnen vervullen. Dat is een regel in Natura-2000 gebied. Je kunt ze wel van buiten introduceren. Op sportterreinen en op Maasvlakte 2 zorgen ze voor overlast, daar mogen ze zelfs worden afgeschoten. Waarom halen we ze daar niet vandaan?”
Ook bij deze optie blijft het risico bestaan dat een virus opnieuw huishoudt onder de dieren. Ze kunnen de ziekte op natuurlijke wijze overwinnen als ze voldoende eiwitrijk voedsel eten. Je zou ook de dieren kunnen inenten voordat je ze van elders uitzet in het duin. Daarmee loopt nu een experiment op Vlieland, weet Van der Hagen. De vraag is wel hoe je voorkomt dat er op den duur dan weer te veel resistente konijnen in het duin komen. Van der Hagen vindt: “Het is zelden te veel, want virusziekten blijven altijd aanwezig.”
Dus als je ze ziet huppelen: respect voor het konijn, koning van het duinlandschap.